donderdag 31 december 2015

B.115

Van Swietenlaan, Oudejaarsdag, het klokje op het dashboard van mijn auto geeft 14.58 aan. Terwijl veel Nederlanders de laatste voorbereidingen treffen voor Oud en Nieuw staan wij voor de slagboom van de tijdelijke noodopvang van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COA. ‘We hebben een afspraak namens de Rijksuniversiteit Groningen’, vertel ik de bewaker die mij via de intercom toespreekt. ‘Kom verder’, klinkt het vriendelijk.

De slagboom opent zich en we rijden het terrein van de opvang op. Drie jongens basketballen op het plein. Een wat oudere man komt net terug van een wandeling. Hij knikt vriendelijk. We parkeren de auto, terwijl op de achterbank vijftig flessen alcoholvrije champagne rinkelen. Naast ons de auto van de collega van mijn vriendin. Ook hierin vijftig flessen om mee te proosten. En daarbij nog eens 850 oliebollen. Een cadeautje van de RUG voor de vluchtelingen. Met de opbrengst van de jaarlijkse boekenmarkt van de Faculteit der Letteren zijn oliebollen en alcoholvrije champagne gekocht.

De collega van mijn vriendin heeft inmiddels een kar geregeld waarmee we al het lekkers naar binnen kunnen brengen. Kratten vol worden ingeladen en met een loodzware kar zetten we koers richting de ingang. De basketballers krijgen een glimlach rond de mond. Een van hen gebaart dat hij wil helpen en trekt de kar met ons. ‘Thank you’, stamelen we. Eenmaal bij de lift is er twijfel of de kar wel past. Hij lacht, wijst naar de kar en daarna naar de trap. We snappen hem meteen. Zonder een woord te zeggen.

Links en rechts lopen kleine jongetjes en meisjes rond. In pyjama, sommigen op slippers. Het is warm binnen. Niet alleen, omdat de verwarming op standje 25 staat, maar bovenal door de drukte. Eenmaal op de eerste etage, toch per lift, wacht ons de wandeling naar de kantine. We komen langs kamertjes waar net vier stapelbedden in passen. Bij de deur hangt een geprint papiertje. B.115, B.116, B.117. In het voorbijgaan zien we hoe klein en donker de kamers zijn. Op het bovenste matras van een van de stapelbedden heeft een jongen van puberleeftijd desondanks veel lol met een kamergenoot, die net niet zichtbaar is voor ons.

We komen aan in de kantine en onze komst wordt nauwlettend bekeken. We zetten de kar aan het einde van een lange rij tafels. Langs die tafels lopen de vluchtelingen één voor één. Ze krijgen allemaal een wit zakje met eten. De hoeveelheid zal net genoeg zijn om de dag mee door te komen. Het feestelijke tintje moet van ons komen. De sfeer is gemoedelijk en de lichaamstaal laat zien hoe blij iedereen is met de kar vol met Oud en Nieuw-lekkernijen.


We wandelen even later de opvang uit; een brok in de keel. Als bij het verlaten van de parkeerplaats de slagboom weer achter ons dichtvalt, blijft de gedachte aan de honderden vluchtelingen die we zojuist zagen. Om twaalf uur is het voor hen een nieuw jaar, in een wildvreemde omgeving en vaak zonder familie. Wat hebben wij dan nog voor geluk te wensen? Als er iemand een gelukkig 2016 mag wensen, is het om klokslag twaalf uur de vluchteling.

dinsdag 17 november 2015

Het taartje van Matthijs

Het is vlak na kwart voor acht voor achten, dinsdagavond. 'Oh, wat kan ‘ie bakken he!?', klinkt het in de regiekamer van De Wereld Draait Door. 'Ja, heerlijk. Genieten dit’, antwoordt de man naast de regisseur van dienst. Een collectieve zucht volgt. 'Wat een zaligheid.'

Even verderop kijkt de redactie van DWDD ook verlekkerd naar de tv. De persalarmen die rood gearceerd langskomen op hun beeldschermen leiden alleen maar af.  'Daar kijken we straks wel naar', zegt een van de redacteuren. Het beeld springt op de schermbeveiliging. Een vierkantje stuitert door beeld.

Matthijs van Nieuwkerk kijkt vol bewondering naar de taart die Robert (Kranenborg) en Ròbert (van Beckhoven) voor zijn neus maken. Heel Nederland, inclusief een groot deel van de kijkers van DWDD, weet inmiddels over het niet doorgaan van Duitsland-Nederland in Hannover. Een verdacht pakketje, concreet gevaar voor de complete stad. Een bom. Of toch niet? Politie. Speurhonden. Ontruiming.

De DWDD-schare zapt niet weg, want het nieuws zal ook hier wel ten tonele komen. De minuten tikken weg. Robert snijdt de taart aan en drukt Matthijs een stukje onder zijn neus. Hij ruikt, er rolt zichtbaar een rilling van genot over zijn lichaam.



De presentator neemt een hap en met volle mond krijgt hij eindelijk een briefje onder zijn neus. Hij leest voor wat er staat. Ongeïnteresseerd, met zijn gedachten bij de taart. De boodschap komt over als 'O ja, nog iets. Mmmmmmmmmm, taartje. Duitsland-Nederland kan niet op tegen mijn taartje. Taartje, taartje.. TAARTJE! MMMM'.

Matthijs kondigt het programma af en de camera zwenkt weg. Op Twitter is DWDD het gesprek van de avond. Gênant, ongeïnteresseerd, belachelijk, 'en dat voor een echte nieuwsman'. Dit alles aangevuld met #duined en #dwdd. Ach, wat kan het schelen, het was een lekker taartje. Mmmmm.

maandag 27 juli 2015

Kieftenbeld: de ideale nummer 10

Maikel Kieftenbeld heeft FC Groningen vaarwel gezegd en verkast naar Birmingham City. Een treurige dag. Niet zozeer op sportief gebied. Vooral buiten het veld gaan veel mensen de sympathieke middenvelder uit Lemelerveld missen. En ik ook.

Het gebeurde de afgelopen vijf seizoenen meer dan eens: een zucht, omdat Maikel Kieftenbeld in mijn ogen weer eens iets fout deed. ‘Hij lijdt balverlies, zodat hij het zelf kan herstellen met een overtreding’ en ‘ah, dat was weer een typische, domme gele kaart’ riep ik regelmatig gefrustreerd.

Toch heeft hij zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een nuttige en energieke speler in de selectie. En een modelprof richting de pers. Altijd stond hij journalisten te woord, ook al stond zijn gezicht op de ergste onweersbui ooit.

Het duurde tot augustus vorig jaar tot ik vanwege mijn werk een keer tegenover hem kwam te zitten. Hij was, net als dit jaar, genomineerd als Maatschappelijk speler Eredivisie 2015. Ik moet bekennen dat ik niet goed wist wat ik moest verwachten. Nou ja, mijn idee was dat ik een stereotype voetballer zou treffen met antwoorden die ik van tevoren had kunnen bedenken.

Modelrol
Niets was minder waar. Van de eerste tot de laatste zin vertelde hij oprecht over de rol die hij zijn ogen heeft. ‘Ik merk dat voetbal alleen voor mij niet goed is, omdat ik anders denk dat dit het belangrijkste in het leven is’, drukte hij me op het hart. Op de stelling dat het voor veel profs een ‘moetje’ is om maatschappelijk betrokken te zijn, klonk haast een boos antwoord.

Want Kieftenbeld is niet zomaar een prof. De jongens en meisjes van Kids United kunnen hierover meepraten. Kieftenbeld was tot zijn vertrek betrokken bij de maatschappelijke selectie, een samenwerking tussen FC Groningen en zorgverzekeraar Menzis. Hij was het boegbeeld voor Kids United, het G-team van de FC.

'Ga je mee?'
En dat was niet alleen op papier. Wekelijks viel er een nieuwsbrief op de digitale mat in huize Kieftenbeld met daarin het activiteitenprogramma van Kids United. Waar mogelijk stapte Kieftenbeld in zijn auto om een balletje te trappen met de kinderen. Bij de laatste training voor de zomer van 2014 belde hij eerst collega Michael de Leeuw nog op met de vraag: ‘Ga je mee?’.

Een uurtje later stonden ze op het veld tussen de spelers van Kids United, die al na één training ‘meneer Kieftenbeld’ inwisselden voor ‘Hey Maikel’. Dit op verzoek van Kieftenbeld, die naar eigen zeggen ‘onderdeel van het team’ was. De jongens en meisjes van Kids United liepen met hem weg.

Het gemis van de controleur valt binnen de lijnen niet zwaar. Zo gaat het nou eenmaal bij de FC. Er staat vanzelf een nieuwe speler op die Kieftenbeld doet vergeten. De spelers van Kids United zullen echter nog wel een traantje wegpinken de komende tijd. Nooit meer een steekpass van hun held of hem inmaken op de bowlingbaan.

Nee, de volgende keer als ze rondrennen in hun FC Groningen-shirt met nummer 10 op de rug denken ze aan Maikel. Op zijn beurt zal hij ook nog vaak denken aan zijn vrienden buiten het voetbal. Stiekem was hij de ideale nummer 10. Niet binnen de lijnen, maar daarbuiten.

maandag 20 juli 2015

'Ssssht, niet zo hard'

´Ssssht, niet zo hard’, fluistert ze me in als we aan een tafeltje in de grote recreatiezaal zitten. Mijn oma wordt over twee weken negentig, maar voelt zich niet zo. Haar verjaardag viert ze desondanks in een verpleeghuis in de stad. Eentje die in de volksmond ‘voor gekken’ werd genoemd. 

Dat klopt deels, maar dat is slechts een afdeling in het geheel. Voor oma geldt dit niet. Ze kan het echter nog maar lastig verkroppen dat ‘mensen denken dat ik gek ben’. ‘Wat zeg je als ze vragen waar je oma zit?’, vraagt ze mij. ‘Ik antwoord: in Blauwbörgje’. Lichtelijk geïrriteerd zoekt ze nogmaals naar het antwoord waar ze op zit te wachten. ‘Ik ben toch niet gek of wel? Ik kan nog wel tot tien tellen?’.

Mijn vriendin springt bij en zegt dat er allerlei mensen wonen en dat ze niet gek is. Er verschijnt een glimlach op haar gezicht. De smaak van bevestiging is zoet. Ik refereer nog even aan het tot tien kunnen tellen. ‘Doe eens voor dan…’. ‘1, 6, 5’, klinkt het. Blijkbaar zit het met de humor nog wel goed.

Oma woonde tot vijf jaar geleden zelfstandig in haar geliefde wijk Selwerd. Uitzicht op het park, vlakbij het winkelcentrum en lange tijd vlakbij mijn ouders. Nadat zij overleden ging het minder met haar. Het verlies van haar dochter kon ze logischerwijs niet verkroppen. Ze zat veel thuis, was treurig en had weinig contact met anderen.

Ze verkaste naar Hamrikheem, waar ze haar eigen ruime kamer had en genoeg aanspraak. ‘Ik mis mijn huisje wel. Maar dit is wel beter zo’, besefte ze zich. Langzamerhand kwam ze weer meer onder de mensen. Tegelijkertijd werd haar geheugen wel minder. De namen van haar vele (achter)kleinkinderen haalde ze door elkaar en van wie die kinderen waren wist ze niet. Dus vroeg ze het diverse keren tijdens een bezoekje. Met liefde legde ik het haar weer uit en liet in de ingelijste diagram met foto’s zien van onze familie. Soms was ze het niet met me eens. ‘Nee, die hebben geen kinder.’ Ik ging er niet tegenin.

Erger was het feit dat ze zelfstandig aan de wandel ging, maar het huis niet terug kon vinden. Een gevaarlijke situatie waar begeleiding en familie zich zorgen over maakten. Uiteindelijk was er geen weg terug: verhuizing naar een huis waar ze niet zomaar aan de wandel kon gaan, was noodzakelijk.

Nu zit ze in Paddepoel, nog steeds honderd keer hetzelfde vragend. Maar dan vooral de vraag: ‘Wat doe ik hier? Ik ben toch niet gek? Ik ben een vergeetkont, maar dat heeft iedereen toch?’. Ik weet maar moeilijk wat ik moet zeggen, gelukkig heeft ze voor nu genoeg aan een knuffel en een luisterend oor. 

Eenmaal terug op haar kamer wil ze dat ‘we nog heel eventjes blijven’. Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om te vertrekken en we praten nog een tijdje. We gaan de foto’s op het kastje tegenover haar bij langs. ‘Wie is dat? Nee, die is al veeeeeeeel ouder. O ja, die is hier ook al een keertje geweest volgens mij’. Sommige mensen herkent ze. 

‘Ach, die zijn ook al een tijdje weg’, klinkt het als ze naar een familiefoto kijkt. ‘Vlak na elkaar’, vertelt ze mij alsof het nieuw is. Het besef dat ze het over mijn ouders heeft, is er niet meer. Als we weggaan krijgen we een dikke knuffel en een smok van opoe. ‘Ik vind het zo fijn dat jullie er waren. Ik dacht dat ik hier geen visite meer zou krijgen’, zegt ze. We zwaaien en ze schuifelt terug naar haar kamer. Tot snel, oma.

donderdag 2 april 2015

Koffie en witbrood

‘Ik hoor na ruim drie jaar nog steeds uitspraken van je vader die ik nog niet kende.’ Mijn vriendin kent mijn vader, maar ook weer niet. Ik kan haar vertellen hoe hij was, wat zijn gewoontes waren en hoe ik op hem lijk. De rest moet ze zelf invullen.

Morgen is het negen jaar geleden dat ik met mijn moeder en broer aan mijn zij zag hoe hij met een zucht definitief de strijd tegen kanker verloor. Negen jaar waarin veel is veranderd. Kon hij maar zien hoe goed het met me gaat.

Tien jaar geleden was alles nog betrekkelijk gewoon. Mijn moeder was ziek, maar het was een kwestie van jaren. Uiteindelijk overleed zij in 2010. En mijn vader? Die liep tegen zijn pensioen na tientallen jaren trouwe dienst bij het UMCG. Dagelijks door weer en wind fietste hij al voor zevenen naar zijn werk. Nimmer klagend.

Tot de nazomer van 2005. Een bobbel kreeg gestalte op zijn rug. Een vetknobbel, aldus de artsen. Hij zwaaide af bij het UMCG, klaar voor een mooie tijd met zijn vrouw. En die bobbel? Die werd wel even weggehaald.

Ruim een maand later zitten we aan het bed van mijn vader. Veel sneller dan gedacht is hij weer terug van de operatiekamer. ‘Dit is niet goed’, klinkt het paniekerig uit de mond van mijn moeder. Mijn vader is nog zwaar onder invloed van de narcose en kijkt apathisch voor zich uit. Hij knikt wel als zijn vrouw iets zegt, maar beseffen waarvoor hij knikt, is er niet bij.

Koffie en witbrood
Hij drukt op het belletje en wil koffie, zijn vierde kop binnen een half uur. Het witbrood is ook niet aan te slepen. ‘Hoe kun je daar nu zo zitten?’, probeert mijn moeder nogmaals door haar tranen heen. Mijn vader beseft het allemaal nog niet, maar mijn moeder weet genoeg.

Enkele dagen later bevestigt de arts haar vermoeden. Geen vetknobbel, maar uitzaaiingen. Behandelen kan niet meer. Wat volgt zijn paardenmiddelen om het leed te verzachten. In de laatste weken van zijn leven, is de emotie op zijn gezicht totaal verdwenen. Mijn vader is niet meer de vader die ik ken. De laatste ademteug is een verlossing. Voor ons. Voor hem.

Morgen sta ik bij het graf van mijn ouders. De narcissen zullen bloeien en de vogels zullen fluiten. De sterfdatum 3-4-2006 onder de naam van mijn vader zegt genoeg. Negen jaar na dato zal ik vooral denken aan alles wat hij in deze periode heeft gemist en gaat missen. Mijn eerste echte baan, mijn artikelen in de krant, maar bovenal mijn vriendin.


De liefde van mijn leven zal hij nimmer leren kennen. Hij zal nimmer opa kunnen zijn van onze kinderen. En hij zal nimmer een traantje wegpinken als ik mijn vriendin het ja-woord geef. Negen jaar later kan ik enkel denken dat hij dit alles mee had moeten maken. Tijd heelt niet alle wonden.